Zestien jaar geleden leerde ik hem kennen. Een zanger met een ongebruikelijk hoge stem, soms schel, met een trillertje. Een man die vooral krachtig was als alle opsmuk en begeleiding verdween, en hij alleen met zijn gitaar op een podium stond. Zachtjes tokkelend, soms onvast zingend, met gesloten ogen. Zestien jaar geleden leerde ik Jeff Buckley kennen.
Jeff Buckley is een aquired taste; of je vindt het he-le-maal niets, of hij is absolute top. Zijn sound en eigenzinnigheid moeten je aanspreken, want anders werkt het niet. Je moet een bijna persoonlijke klik met hem hebben. Toen zijn muziek voor de eerste maal aan mij werd voorgelegd vond ik het wanstaltig en miste ik alles wat voor mij in muziek belangrijk was. Hij deed maar wat, leek het. En wat hij deed, deed hij slecht.
En opeens kwam het moment dat ik het hoorde. Nee, dat zeg ik verkeerd: dat ik het voelde. Je kunt naar muziek luisteren en je kunt het begrijpen. Wie alleen luistert zal nooit kunnen waarderen wat Jeff Buckley deed, maar als je begrijpt wat er gebeurt gaat er een wereld voor je open.
De man speelt geen muziek, hij is muziek. En ik weet het, het klinkt zweverig en melodramatisch en precies wat een fan zou zeggen die eigenlijk geen woorden heeft om zijn puberale admiratie te verklaren. Schaar mij daar maar onder. Als ik live optredens van Buckley beluister of bekijk heb ik altijd het gevoel dat alle geluid een zuivere uiting van zijn persoonlijkheid is. Alsof de muziek onhoudbaar uit zijn poriën klotst.
Klotst zoals het water van de Mississipi, waarin Jeff Buckley in 1997 op 30-jarige leeftijd is verdronken. Een tragisch einde van iemand die tragisch mooi kon zingen.
Waarom begin ik hierover? Welnu, mijn dochter van zes heeft in Shrek het nummer Hallelujah van Leonard Cohen gehoord en zingt dat al tijden. Heel lief, heel mooi, en uiteraard alleen het refrein. Ik ken vooral de monsterlijk intense versie die Jeff Buckley ervan zong op zijn album Live at Sin-E. En dus zongen we het samen. Telkens weer. Bij het ophalen van school en voor het slapengaan. Hallelujah.
Gisteravond luisterde ik wat muziek op mijn computer. Mijn meisje kwam binnen en danste op alle vrolijke deuntjes die ik voor haar aanzette. Op een gegeven moment kreeg ik een ingeving, nam haar op schoot en zei: “Deze ken je”. Halleluja. Jeff Buckley. Live at Sin-E.
Het was dinsdagavond kwart voor zeven op 4 maart 2017, op de kop af twintig jaar na zijn overlijden, en zoals wel eerder schoten de tranen in mijn ogen. Een onverwacht en intens moment, waartoe bijna alleen muziek in staat is. Ik hing onderuit in mijn stoel en bovenop mij lag mijn jongste dochter. Krulletjes tegen mijn neus. En samen met Jeff Buckley zong zij zacht en teder Hallelujah. Anders zo dartel en druk, lag ze nu bijna bewegingloos. Alleen haar handje bewoog mee op de maat. Toen ik de muis pakte om het volume iets aan te passen verbood ze mij om het uit te zetten. Ze vond het te mooi. Ik, een meisje van zes en Jeff Buckley. Samen voelden we het.
Hallelujah.